Gerrit Rietveld

Gerrit Rietveld werd op 24 juni 1888 geboren in Utrecht. Na de lagere school leerde hij het meubelmakersvak in de werkplaats van zijn vader. Tussen 1904 en 1910 volgde hij in de avonduren cursussen aan Kunstnijverheidsschool en bij architect en meubelontwerper P.J.C. Klaarhamer. Hier maakte hij kennis met de laatste ontwikkelingen in de architectuur en kunstnijverheid.

In 1917 begon Rietveld een eigen meubelmakerij. Hij maakte eigenzinnige ontwerpen, gebaseerd op een analytische benadering van het meubel. Eén ervan, de ‘rood-blauwe’ stoel (1918), zou later uitgroeien tot een icoon van de 20ste-eeuwse meubelkunst. In 1919 werd hij vanwege zijn meubelontwerpen uitgenodigd medewerker te worden van het tijdschrift De Stijl.

In de periode 1919-1924 evolueerde Rietveld van meubelmaker tot architect. Zijn eerste volledige architectonische ontwerp was een woonhuis aan de Prins Hendriklaan in Utrecht (1924), nu bekend als het Rietveld Schröder Huis. Hij brak hierin met de traditionele (stijl)opvattingen over bouwkunst en vestigde er zijn internationale reputatie mee als architect.

Vanaf het einde van de jaren twintig legde Rietveld zich meer toe op goedkope productie-methoden, standaardisatie en sociale woningbouw. Slechts een deel van zijn ontwerpen uit deze periode, voornamelijk die voor particulieren, werd verwezenlijkt. In de jaren veertig en vijftig voorzag hij gedeeltelijk in zijn levensonderhoud door les te geven.

In 1951 was een overzichtstentoonstelling over De Stijl te zien in Amsterdam, in 1952 in Venetië en New York. Zijn eerste overzichtstentoonstelling volgde in 1958 in Utrecht. Door deze aandacht kreeg Rietvelds werk een nieuwe impuls. Behalve opdrachten van particulieren kreeg hij ook prestigieuze openbare opdrachten en werd hij uitgenodigd grootschalige woningbouwprojecten te ontwerpen. Voor zijn laatste opdracht, het Rijksmuseum Vincent van Gogh in Amsterdam (1962-1973), heeft hij alleen de schetsen kunnen maken. Gerrit Rietveld overleed op 25 juni 1964, een dag na zijn 76ste verjaardag.

Tekst: Marijke Küper